Amerikaanse ratingbureaus zijn niet naïef. Grootschalige belangenvermenging binnen de ECB.
Amerikaanse ratingbureaus hebben in de aanloop tot de kredietcrisis van 2007/2008 jarenlang de hoogste beoordelingen aan onvolwaardige obligaties gegeven. Volgens velen zouden zij dat per ongeluk hebben gedaan en zouden zij hun leven nu verbeterd hebben door (te) voorzichtige oordelen af te geven. Een zeer naïeve visie. De werkelijkheid is anders. De drie Amerikaanse ratingbureaus S&P, Moody’s en Fitch hebben jarenlang hun werkelijke klanten – niet de Amerikaanse banken maar de managers van die banken – met behulp van valse verklaringen in staat gesteld goud te verdienen. Europese banken kochten die overgewaardeerde obligaties voor honderden miljarden dollars. Ook Europese banken werden slachtoffers van hun managers en moesten in 2008 en 2009 door belastingbetalers gered worden.
Bij de subprime crisis werden ratingbureaus betaald door bedrijven aan wie zij formeel hun diensten verleenden: banken die minderwaardige obligaties voor volwaardige prijzen wilden verkopen. Dat was een helder en logisch verdienmodel. Dat Goldman Sachs en anderen met hun derivatentechniek ook verdienden wanneer de overgewaardeerde obligaties waardeloos zouden blijken was minder logisch en was op, of over, de rand van crimineel optreden. Toen deze praktijken aan het licht kwamen was er in de VS enige tijd sprake van vervolging door justitie en de SEC en hielden de ratingbureaus zich koest. Toen in 2010 duidelijk werd dat deze grootschalige zwendel in de VS niet bestraft werd, luidde dat uiteraard de bel voor de volgende ronde. Triple A ratings voor hypotheken waren uit de mode maar Europa bood nieuwe mogelijkheden. Na invoering van de Euro hadden vele Europese bankmanagers gedacht dat alle Eurolanden financieel gezond waren. Daarom kochten ze voor honderden miljarden euro’s laagrentende Zuid-Europese staatsleningen. De Amerikanen wisten beter. Goldman Sachs had zelf nog meegeholpen aan het misleidend maken van de Griekse financiële cijfers. Voor Amerikanen was het duidelijk: er kon verdiend worden met frontrunning en opvolgende downgrading van Zuid-Europese landen. Daarvoor moest het verdienmodel wel op de schop. Voor zover bekend hebben Zuid-Europese landen niet om Amerikaanse ratings gevraagd. De ratings zijn dus gratis uitgedeeld, voor wie dat wil geloven. Ik acht het waarschijnlijker dat de ratingbureaus normaal betalende klanten hebben voor hun Zuid-Europese ratings. Waarom zouden dat andere klanten zijn dan hun oude Amerikaanse relaties met wie zij zulke goede subprime zaken hadden gedaan?
Uit de subprime periode is bekend dat er vóór publicatie van een rating altijd stevig overleg werd gepleegd tussen klant en ratingbureau over de rating die uiteindelijk gepubliceerd zou worden. Er is geen reden om aan te nemen dat dit vooroverleg bij ratings van Zuid-Europese landen afgeschaft zou zijn. Waarschijnlijk is ook aan deze ratings overleg voorafgegaan. Zonder dat overleg zou het voor klanten van S&P en Moody’s lastiger zijn een stuk front running op de beursvloer neer te leggen. (de Europeanen maken zich alleen druk over naakte short selling maar zwijgen over frontrunning en koers beïnvloeding). Ratingbureaus hebben de smaak te pakken en buitelen over elkaar heen om ook na-wetenschap (officiële ratings) in de markt te leggen. Om meer voor-wetenschaps¬momen¬ten te creëren zijn afwaarderingen in tweeën gesplitst: eerst een aankondiging dat de zaak bekeken wordt en daarna de afwaardering zelf.
Nadat de Europese banken in 2008 en 2009 door belastingbetalers waren gered, luidde in 2010 ook hier de bel voor de tweede ronde. Van steunverlening, wel te verstaan. Doordat Europese banken na de invoering van de euro te weinig rente van Zuid-Europese landen hebben geëist is hun debiteurenportefeuille miljarden euro’s te hoog gewaardeerd en hebben grote Europese banken een negatief vermogen. Nadat de Amerikaanse ratingbureaus in 2010 met hun baisse-geluidjes van start gingen, drong deze waarheid niet alleen tot Europese bankmanagers door maar ook tot Franse, Duitse en andere Europese banktoezichthouders. Deze laatsten verliezen veel persoonlijk prestige wanneer onder hun toezicht staande banken omvallen. Wie zich herinnert hoezeer Nout Wellink reeds op tilt sloeg toen ondergetekende als voorzitter va Hypotheekleed op 1 oktober 2009 de onbetekenende DSB Bank omblies, kan zich voorstellen dat nationale toezichthouders het omvallen van onder hun toezicht staande banken willen voorkomen. Alle nationale toezichthouders hadden hetzelfde belang: onder hun toezicht staande banken moesten koste wat kost gered worden, dus van hun Zuid-Europese vorderingen afgeholpen worden. Alle nationale toezichthouders hadden ook dezelfde part-time nevenfunctie. Zij waren allen directeur van de Europese Centrale Bank ECB. Door deze op belangenvermenging gebaseerde structuur van de ECB konden alle nationale toezichthouder hun eigen problemen in een klap gezamenlijk oplossen: Zij konden de ECB voor hun eigen prestigebelangen misbruiken door de ECB Zuid-Europese vorderingen te laten opkopen. De verliezen waren voor rekening van de aandeelhouders van de ECB, dus voor Europese belastingbetalers. Deze graai uit de kas is (met veel succes) gecommuniceerd onder het motto dat de Euro gered moest worden en met het argument dat het betalingsverkeer in de war zou raken wanneer teveel banken failliet zouden gaan. Zelden hoort men de vraag of het, na twee megadebacles, niet eens tijd wordt het betalingsverkeer weer in overheidshanden terug te brengen. Sinds de wekelijkse loonzakjes in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw verplicht vervangen werden door bankrekeningen is het betalingsverkeer sluipenderwijs een volledig private aangelegenheid geworden. Een Nederlander kan zijn parkeerbelasting al niet eens meer met wettig betaalmiddel voldoen maar slechts met een bankpasje.
Curieus bij dit alles is dat de ECB een officiële status aan de Amerikaanse ratingbureaus toekent. De ECB mag geen staatsobligaties in onderpand nemen van landen die S&P c.s. als junk beschouwen.
Pieter Lakeman